Geslaagd beroep op noodweerexces ECLI NL RBROT 2024 2399

Geslaagd beroep op noodweerexces. Ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling. Jeugddetentie voor de duur van 100 dagen met aftrek van voorarrest.

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:

– vrijspraak van het onder parketnummer 10/096595-23 onder 1 impliciet primair en onder 2 ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/011941-23 onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde;
– bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/096595-23 onder 1 impliciet subsidiair en onder 3 ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/011941-23 onder 1 subsidiair en onder 3 ten laste gelegde;
– veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest;
– oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft geconcludeerd tot verwerping van het preliminaire verweer. Wat betreft het niet verstrekken van het aanvullend dossier heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat zij net zo overvallen was als de verdediging toen tijdens het aanvullend getuigenverhoor van [getuige01] bleek dat hij al eerder was gehoord door de politie.

De officier van justitie beschikte toen niet over het proces-verbaal van het eerdere verhoor. Op het moment dat de aanvullende stukken beschikbaar waren, zijn deze direct verstrekt. De rechtbank heeft naar aanleiding van deze stukken de ForCA plaatsing heroverwogen. Wat betreft de vervolging van [medeverdachte01] heeft de officier van justitie verklaard dat de onderzoeksresultaten in zijn zaak anders zijn dan in de zaak van de verdachte en dat om die reden nog niet is besloten om [medeverdachte01] al dan niet te vervolgen.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de raadsvrouw bepleite beroep op noodweer dient te worden verworpen, omdat op het moment dat de verdachte schoot op [slachtoffer01] , namelijk in de achtervolging, geen sprake meer was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.

De rechtbank:

verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 10/096595-23 onder 1 impliciet primair en onder 2 ten laste gelegde feiten en de onder parketnummer 10/011941-23 onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 10/096595-23 onder 1 impliciet subsidiair en onder 3 ten laste gelegde feiten en de onder parketnummer 10/011941-23 onder 1 subsidiair en onder 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

verklaart de verdachte voor het onder parketnummer 10/096595-23 onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;

verklaart de verdachte voor het overige bewezen verklaarde strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 100 (honderd) dagen ;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf onder parketnummer 10/067146-21;

verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 6 september 2022 (parketnummer: 10/045697-22) opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie met één jaar.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. W.J. Loorbach, voorzitter tevens kinderrechter,

en mrs. W.M. Stolk en L.W.M. Hendriks, rechters,

in tegenwoordigheid van E.M.P. van de Kamp, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 januari 2024.